Verhalen en Fabelen in het Pagoe met Vertaling

G.J. Ellen
1916 Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde  
VERHALEN EN FABELEN IN HET PAGOE. N°. t. Over den gogoseboom. In een bosch was een huis, en twee vrouwen woonden aldaar. De eene was reeds oud, en hare vriendin was nog jong. Zij tweeën hadden ook kinderen; de kinderen van het oudje en van hare vriendin waren twee, ook vrouwen (meisjes). Op zekeren dag gingen de volwassenen eten zoeken , zij volgden de rivier, (en) zij zochten krabben. Aldaar beval het oudje hare vriendin bromvliegen uit den grond te steken, (en) zij (zelf) haalde gogosehout.
more » ... j keerde (daarop) terug, (en) zij stak hare vriendin met dat gogosehout, totdat zij stierf, en hare borsten sneed zij af, (en) zij wierp ze in eene bamboegeleding, en zij nam ze mee naar huis. Zij ging en beval haar twee kinderen water heet te maken voor sagoepap, zeggende dat ze sagoepap zouden maken, maar zij, zij kookte die borsten. Daarna kookten die borsten, zij zeiden : De borsten die jelui gezoogd hebben (ben) ik hier, en jelui moeder, ik hier. En die twee kinderen luisterden. Alles was gaar, en zij (gingen) eten, en het oudje verdeelde de borsten, maar de kinderen aten (die) niet, zij wierpen ze weg, omdat zij wisten dat dat de borsten van hunne moeder waren, maar het oudje at (er van). Na den eten vroegen zij naar hunne moeder, zij zeiden: «Grootje he! waar is moeder, dat zij nu nog niet terug is?» En het oudje antwoordde, zij zeide: «Kleinkindertjes,» zooeven gingen wij een riviertje over (en) opeens (was) zij weg, doch ik keerde terug, 'tis evenwel het best dat ik haar weer opzoek.» Den volgenden dag ging het oudje (uit), en zij beval die kinderen van haar dat zij er op zouden passen. Toen zij (het oudje) gegaan was, (toen) beval het oudste kind aan het jongste: «vang vliegen en doe ze in een bamboegeleding, dan zal ik water heet maken voor sagoepap." En de jongste ging (en) zij ving vliegen en bromvliegen, een bamboegeleding vol. Eenmaal ademhalen en zij was aldaar terug gekeerd en het water voor sagoepap kookte al en het kind van het oudje begoten zij (er mee), zoodat zij stierf. Nadat zij gestorven was, legden zij haar neer en dekten haar toe met een kleed. Maar die bamboegeleding vol vliegen staken zij in het dak en zij bevalen ze (die vliegen namelijk): als het oudje terugkeert en zij roept, dan
doi:10.1163/22134379-90001695 fatcat:unjkflugsrb7hg4gzdye6f6cbm