De politieke theologie van Medea. De heldinnen van Euripides en de definitie van het politieke

Klaas Tindemans
2019 Documenta  
Aristoteles hield niet van Medea, zoals hij openlijk toegaf in zijn Poëtica: "Uit deze eis volgt duidelijk dat ook de afwikkelingen van de plots uit het karakter ervan moeten voortkomen en niet ex machina zoals in de Medea ( ... )" 1 In Aristoteles' redenering maakt de handelwijze van Medea in het stuk -ze definieert het onrecht dat haar aangedaan werd, ze zet een plan op om zich te wreken én ze zorgt voor immuniteit na die daad -een deus ex machina volstrekt overbodig. Nu kan deze kritiek
more » ... kelijk terzijde geschoven worden met theaterhistorische argumenten: Aristoteles schreef zijn Poëtica immers ongeveer zeventig jaar na Euripides. Sindsdien was de vrees (fobos) voor de reële aanwezigheid van de goden al langer geen effectief theatraal middel meer: de filosofie had de discursieve functie overgenomen om de grenzen tussen 'goddelijke zaken' en 'burgerlijke zaken' te bepalen. De filosofie representeerde die grens niet meer zoals de tragedie dat deed, nl. door de burgers, in hun hoedanigheid van toeschouwers, te dwingen om recht in het gezicht te kijken van een liminale held -een mythische figuur die zich als politicus gedraagt -en om gruwelijke verhalen te aanhoren over de afgrond waarin precies die liminaliteit hem deed storten.
doi:10.21825/doc.v20i2.10228 fatcat:bb4seqt24zgb7chy4bgfrxdza4