Een constructioneel perspectief op volgordealternanties

Evie Coussé
2011 Nederlandse Taalkunde  
In deze korte reactie wil ik stilstaan bij de reserves die Haeseryn uitdrukt rond het toepassen van het moderne zinsschema met topologische velden op de constituentenvolgorde aan het einde van de zin in ouder Nederlands. Haeseryn vertrekt van de observatie dat de persoonsvorm in de loop der tijd steeds verder naar achteren opgeschoven is in de Nederlandse bijzin. Die gegevens wijzen er volgens hem op dat er voor ouder Nederlands "niet echt van een laatste zinsplaats of achterveld, laat staan
more » ... achteropplaatsing of extrapositie gesproken kan worden". De observatie klopt inderdaad dat de persoonsvorm -en bij uitbreiding de gehele werkwoordcluster -in ouder Nederlands niet zo ver achteraan in de bijzin stond als vandaag. Tellingen in Coussé (2003: 146-147) laten bijvoorbeeld zien dat in de dertiende eeuw gemiddeld 0,77 constituenten achter de werkwoordcluster (bestaande uit een persoonsvorm + infinitief/voltooid deelwoord) in de bijzin stonden terwijl dat in de negentiende eeuw nog maar 0,21 constituenten waren. Interessant is ook de bevinding dat in de dertiende eeuw tot zeven constituenten achter de werkwoordcluster konden staan terwijl dat aantal terugloopt tot slechts één constituent in de negentiende eeuw. De gegevens suggereren dat er in de bijzin inderdaad nog geen sprake geweest kan zijn van een vaste eindpositie voor de persoonsvorm en een achterveld met plaats voor één constituent in ouder Nederlands. Dat brengt ons bij de vraag op welke manier we de constituentenvolgorde aan het einde van de zin dan wél moeten analyseren in dat oudere Nederlands. In de literatuur zijn uiteraard al de nodige voorstellen gedaan. Zo is de veranderende constituentenplaatsing aan het eind van de zin door o.a. Gerritsen (1978) en Van Leuvensteijn (1992 in verband gebracht met een structurele ontwikkeling in het Nederlands van SVO naar SOV. Zonder de waarde van dergelijke structurele voorstellen zomaar te willen ontkennen -ik heb in Coussé (2003) zelf ook over woordvolgorde geschreven in structurele termen -wil ik in deze summiere bijdrage een alternatieve denkrichting verkennen. In mijn artikel eerder heb ik al kort aangegeven dat een constructionele benadering van woordvolgorde nieuwe interessante perspectieven kan bieden. Het constructionele kader bleek in het bijzonder geschikt te zijn om volgordealternanties samen met hun motiverende factoren te beschrijven en begrijpen. Nu blijkt dat er in de literatuur vele dergelijke volgordealternanties aan het einde van de zin zijn blootgelegd voor ouder Nederlands. Zo is er het werk van Burridge en De Meersman -dat uitvoeriger in mijn artikel wordt besproken -dat toont hoe uiteenlopende constituenten als subjecten, direct objecten, indirect objecten, nominale/adverbiale complementen en bijwoordelijke bepalingen zowel vóór als achter de werkwoordcluster konden staan vanaf het vroegste Nederlands. Ook mijn artikel zelf vormt een beperkte bij-Nederlandse Taalkunde, jaargang 16, 2011-3
doi:10.5117/nedtaa2011.3.de_e491 fatcat:n63oozrsu5bbninyfihfhx5ise