Democratisering door modernisering?

Heidi Hanssens
2008 Agora  
anderzijds. Deze hypothesen zijn vooral gebaseerd op de inzichten van de -intussen achterhaalde -moderniseringstheorie, die deze drie ontwikkelingen als belangrijke maatschappelijke processen in de ontplooiing van een democratie aanwijst. "De hypothesen zijn nauw geformuleerd," schrijft Rienstra in zijn samenvatting, "alleen de invloed van de sociaaleconomische, industriele en kennisontwikkeling van een land op de ontwikkeling van een democratie in dat land wordt onderzocht." En: "[De positieve
more » ... relatie] is ook de relatie die in dit verkennend onderzoek wordt onderzocht (...). Er wordt dus uitdrukkelijk niet onderzocht of deze relatie ook oorzakelijk is of niet." Er bestaat duidelijk een discrepantie tussen de conclusies die überhaupt uit de analyse getrokken mogen worden en wat de auteur wenst aan te tonen. Zoals hij zelf correct aangeeft, is het op basis van de uitgevoerde analyse niet geoorloofd uitspraken te doen over oorzakelijke verbanden tussen veranderingen in de sociaaleconomische variabelen en de ontwikkeling van een democratie. Er kan hoogstens gesteld worden dat een toename van beide waarden blijkbaar samengaat. Zonder correlatieanalyse kan echter zelfs niet aangetoond worden of dit 'toevallig' samengaan statistisch significant is, laat staan dat er een uitspraak gedaan kan worden over de interactie tussen de ene variabele en de andere (lees: over de veronderstelde positieve invloed). Toch schemert deze aanname duidelijk door in de manier waarop de conclusie uiteindelijk geformuleerd wordt: "In het algemeen lijken zowel sociaaleconomische, als industriële als ook kennisontwikkeling in ieder geval bij te dragen aan het in stand houden van een democratische staatsvorm (...)." Hoewel het dus erg verleidelijk is om te concluderen dat de resultaten van deze wiskundige analyse bewijzen wat intuïtief verwacht wordt, namelijk dat de modernisering van een maatschappij de ontwikkeling van een democratie bevordert of op zijn minst in stand houdt, is dat op basis van het uitgevoerde onderzoek onterecht. Dit doet echter geen afbreuk aan het feit dat de opbouw van de scriptie uitstekend is, de gekozen lay-out en de eenvoudige, maar duidelijke figuren deze overzichtelijkheid nog verder ondersteunen en het taalgebruik en de keuze van de bronnen getuigen van een objectieve wetenschappelijke houding. Pier Wiebe Rienstra (2007) Democratisering door modernisering? De moderniseringstheorie herzien, over factoren voor een democratie. Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Environmental & Infrastructure Planning. Het is een veelbelezen en vaak besproken thema: de veronderstelde relatie tussen sociaaleconomische ontwikkeling en de uitkristallisering van een democratie. Het is een moeilijk en beladen onderwerp vol verleidelijke elementen en dubbele bodems. In zijn masterthesis Democratisering door modernisering? De moderniseringstheorie herzien, over factoren voor een democratie (2007) tracht Pier Wiebe Rienstra hier met behulp van een statistische analyse een uitspraak over te doen. De opbouw van zijn werk is eenduidig en samenhangend. In de inleiding geeft hij een duidelijk afgebakende omschrijving van de doelstelling en probleemstellingen die de basis van zijn onderzoek vormen. Vervolgens schetst hij in grote lijnen een overzicht van de bestaande literatuur over dit thema en daarin maakt hij een onderscheid tussen unilineaire en multilineaire ontwikkelingsmodellen. Hoewel het absoluut een verdienste is dat Rienstra zichzelf niet verliest in een schijnbaar oneindig aantal theorieën en modellen, is het ontbreken van de afhankelijkheidstheorie in dit overzicht een gemis. Dat is namelijk de belangrijkste kritiek op de moderniseringstheorie: het uitgangspunt van zijn scriptie. Na het theoretische kader wordt de toegepaste methodologie besproken. Het is duidelijk dat zorgvuldig werd nagedacht over de keuze van de variabelen, indicatoren en gebruikte bronnen. Ook de beslissing om geen correlatieanalyse toe te passen, kan moeilijk bekritiseerd worden. De vraag is of de methodologie die wél gebruikt wordt als een volwaardige (beschrijvende) statistische analyse beschouwd kan worden. Uiteindelijk houdt deze namelijk niet veel meer in dan het in klassen onderverdelen van waarnemingen en het per klasse berekenen van een aantal eenvoudige verhoudingen. Groter is echter het probleem dat de auteur in de verleidelijke val van foutieve besluittrekking verstrikt lijkt te raken, ondanks zijn herhaaldelijk aangegeven voorbehouden. De doelstelling van zijn verkennende onderzoek is om met een eenvoudige analyse van bestaande data inzicht te krijgen in de processen die de ontwikkeling van een democratie mogelijk bevorderen. Daartoe formuleert hij drie leidende hypothesen die erop neer komen dat er een positieve relatie wordt verondersteld tussen sociaaleconomische ontwikkeling, industriële ontwikkeling en kennisontwikkeling enerzijds en de ontwikkeling van een democratie Het is erg verleidelijk om te concluderen wat intuïtief al verwacht wordt.
doi:10.21825/agora.v24i2.2287 fatcat:kr75kzytojf6xmw3ext2pmivhu